Nederlandse stammen - Chamavi
Toen de Romeinen rond het begin van onze jaartelling oprukten in de Lage Landen waren deze bewoond door verschillende Germaanse stammen. De namen van deze stammen zijn tot ons gekomen in gelatiniseerde vorm. Maar wat betekenen zij? In een reeks gewijd aan de duiding van deze namen, deze keer: de Chamavi.
Kleine geschiedenisHet is 4 na Christus wanneer de Romeinse opperbevelhebber Tiberius –dan reeds aangewezen als opvolger van de Keizer– het werk van zijn wijlen broer Drusus voortzet en andermaal de Rijn oversteekt voor een lange veldtocht ter verovering van Germanië. Een van de stammen die hij hierbij onderwerpt zijn de Chamavi, die daarmee voor het eerst in de Romeinse geschiedschrijving opduiken. Ook de talrijkere en machtige Cherusci verder naar het oosten geven zich over en het lot van de Germaanse wereld lijkt bezegeld.
Doch slechts vijf jaar later weet Arminius, een edelman van de Cherusci die zelf in het Romeinse leger heeft gediend, ettelijke stammen te verenigen en daarmee drie legioenen met aanhang in een hinderlaag te lokken en volledig te vernietigen in de zogeheten Slag bij het Teutoburgerwoud. Daarmee komt voorgoed een einde aan het grote noordstreven van de Romeinen. Het is goed mogelijk dat de Chamavi hieraan hebben deelgenomen.
(Bron afbeelding: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)
Omdat hun woongebied buiten de grenzen van het Rijk lag –blijkens de beschrijvingen van onder meer Tacitus ongeveer tussen Vecht, IJssel en Lippe– is er verder weinig over hen bekend in die eerste eeuwen en zullen zij in tegenstelling tot bijvoorbeeld de Batavi weinig invloed van de Romeinse wereld hebben gekend. In 293 worden zij weer vermeld, wanneer zij een inval wagen die door de Romeinen wordt afgeslagen. Het is ook rond die tijd dat zij deel gaan uitmaken van de Franken, een nieuw, los verbond van stammen langs de Rijn.
In een poging om de druk van de Franken te verlichten staan de Romeinen in de vierde eeuw na Christus toe dat sommige van hen, met name de Salii, zich vestigen in het woongebied van de Texuandri. In ruil daarvoor moeten zij helpen de grenzen van het rijk te beschermen tegen andere Franken en verdere Germanen, en in 391 houdt de Frankisch-Romeinse bevelhebber Arbogastes dan ook met geweld de Chamavi buiten door hen in hun eigen gebied te bestoken.
Uiteindelijk groeien de Franken gezamenlijk te sterk voor het oude Rome en bezwijkt de Rijn als rijksgrens. Onder druk van de Saksen in het noordoosten zal ook een deel van de Chamavi naar het zuidwesten zijn getrokken, naar het nieuwe rijk der Franken, oftewel Frankrijk. Na een laatste kleine vermelding in de vijfde eeuw wordt er van de Chamavi als afzonderlijke stam niets meer vernomen.
Hoogstwaarschijnlijk leeft hun naam nog voort in de Middeleeuwse graafschap Hamaland (ook Hamuland), welke vanaf de negende eeuw opduikt in de geschriften en later als gouw bekend staat. Deze is vlak beoosten de Veluwe gelegen, omtrent en vooral bezuiden Deventer, in wat nu Overijssel en Gelderland zijn, en komt voor een groot deel overeen met hun oude woongebied.
Duiding
De Ch- in de Latijnse spelling Chamavi geeft zonder twijfel een Oudgermaanse *H- weer, die toentertijd werd uitgesproken als de -ch- in acht. Later verzwakte deze tot de h- van heil en hoorn.
Zoals de naam van de naburige stam der Batavi een latinisering is van Oudgermaans *Batawiz, het meervoud van *batuz ‘goed’, is Chamavi een latinisering van Oudgermaans *Hamawiz, het meervoud van *hamuz. Nu is dit *hamuz waarschijnlijk ook een bijvoeglijk naamwoord, maar wat is diens herkomst en betekenis? In de vorsing van de afgelopen eeuw is het neergekomen op een afweging tussen de volgende twee weinig bevredigende duidingen.
De Oostenrijkse woordkundige Rudolf Much vermoedde dat het beantwoordt aan Oudhoogduits ham ‘lam, gammel’, dat zelf verwant is aan Duits hemmen ‘tegenhouden, hinderen’, en opperde aldus dat de naam van deze stam oorspronkelijk uit spot was gegeven door een buurstam. Men vergelijke hoe de Oostgermaanse stam der *Gibidōz ‘gevenden, vrijgevigen’ door een buurstam *Gipidōz ‘gapenden, tragen’ werden genoemd, opgeschreven in Latijnse geschriften als Gipedae/Gepidae.
Een andere duiding van *hamuz en dus *Hamawiz/Chamavi werd gegeven door de Duitse woordkundige Karl Müllenhoff, die verband zocht met een groep woorden voor ‘omhulsel, gewaad’, zoals *hamiþjan (Nederlands hemd) en *hamō (Nederlands haam in lichaam), en zo voorstelde dat de stamnaam ‘de (in krijgsgewaden) gehulden’ betekende.
Voor een derde duiding, van de hand en voorkeur van uw schrijver, moeten wij terug naar het Proto-Indo-Europees, de oude taal waar het Oudgermaans uit is ontstaan. Daarin bestond een wortel *keh2– ‘beminnen, begeren’, die enerzijds verlengd met -r- leidde tot onder andere Latijn cārus ‘bemind’ en Oudgermaans *hōran ‘overspel’ en *hōrōn ‘overspelige vrouw’ (Nederlands hoer), en anderzijds verlengd met -m- leidde tot onder andere Sanskriet kāma ‘wens, verlangen, liefde’ en kamra- ‘bevallig, mooi’, Litouws kamaros ‘wellust’ en –indien diens betekenis voorheen ‘verlangen, lusten’ was– misschien ook IJslands háma ‘opslokken’.
Het is die tweede groep waar Oudgermaans *hamuz dan bij zou horen en wel met een betekenis als ‘bemind, geliefd’, zodat de stamnaam *Hamawiz/Chamavi ‘de beminden’ betekende, wellicht de wens uitdragend dat de goden en andere stammen hen gunstig gezind waren. Een vergelijkbare benaming is die van Germani, indien die zoals ettelijke woordkundigen vermoeden van dezelfde wortel komt als begeren. Hoe het ook zij, de hedendaags Nederlandse vorm zou Hamuwen dan wel Hemuwen luiden, met klemtoon uiteraard op de eerste lettergreep.
Ter ondersteuning van de laatste duiding: twee Germaanse persoonsnamen die anderszins jammerlijk zonder bevredigende duiding zijn, *Hamō (Oudhoogduits Hamo, Oudengels Hama) en diens klinkerwisselende nevenvorm *Hōmō (Oudhoogduits Huomo, Oudengels Hóma), zouden dan te lezen zijn als de zwakke verbuiging van dit *hamuz en liefkozend ‘beminde’ betekenen.
De Germaanse namenschat heeft tal van dergelijke klinkerwisselende liefkozende namen. Vergelijk hoe de persoonsnaam *Batō (Oudhoogduits Bazzo, Oudengels Bata) en diens klinkerwisselende nevenvorm *Bōtō (Oudhoogduits Buozo, Oudengels Bóta) de zwakke verbuiging van het voornoemde *batuz ‘goed’ zijn en liefkozend ‘goede’ betekenen.
Ter verduidelijking het volgende overzicht.
Sterk verbogen |
Zwak verbogen |
Zwak verbogen |
*batuz ‘goed’ |
*Batō ‘goede’ |
*Bōtō ‘goede’ |
*hamuz ‘bemind’ |
*Hamō ‘beminde’ |
*Hōmō ‘beminde’ |
~
Lees verder over andere stamnamen in deze reeks.
~