Nederlandse stammen - Salii
Toen de Romeinen rond het begin van onze jaartelling oprukten in de Lage Landen waren deze bewoond door verschillende Germaanse stammen. De namen van deze stammen zijn tot ons gekomen in gelatiniseerde vorm. Maar wat betekenen zij? In een reeks gewijd aan de duiding van deze namen, deze keer: de Salii.
Kleine geschiedenisTegen het einde van de derde eeuw na Christus hebben een aantal Germaanse stammen langs de Rijn zich verenigd tot een verbond: de Franken. Als zeerovers belaagt een deel van hen samen met naburige Saksen de kust van Brittannië en Gallië. Carausius, de Romeins-Menapische vlootheer die hen eigenlijk moet bestrijden, verwerft echter hun samenwerking en matigt zich in 286 het keizerschap over Britannië en Noord-Gallië aan. Als hij in 293 Noord-Gallië verliest wordt hij vermoord door zijn rentmeester Allectus, die vervolgens de opstand doorzet en de steun van de Franken behoudt.
(Bron afbeelding: Provinciaal Depot Overijssel)
Mede door druk van de Saksen achter hen steken een jaar later groepen Franken, waaronder de Chamavi, de Rijn over ter hoogte van wat nu Nederland is, en vallen zij het gebied binnen van de Batavi, die dan reeds drie eeuwen in Romeinse dienst zijn. De dan eigenlijke Romeinse keizer Constantius I weet hen echter te verdrijven en Allectus uit te schakelen. De strijd tegen de Franken gaat nog tientallen jaren door, tot in 358 de Romeinse opperbevelhebber in Gallië, Julianus II, zich genoodzaakt ziet een deel van hen toestemming te geven zich te vestigen in het inmiddels dunbevolkte gebied der Texuandri. In ruil hiervoor moeten zij helpen de grenzen te bewaken.
In een brief aan Rome noemt hij deze Francos, quos consuetudo Salios appellavit (‘Franken, die gewoonlijk Salii worden genoemd’). Het is de oudste vermelding van Salii als stamnaam. Hoe lang zij al bestonden voor die tijd is moeilijk te zeggen, maar aangezien hun naam hoogstwaarschijnlijk schuilt in Salland (in de 9e eeuw Salahom), de naam van de huidige streek in Overijssel, zullen zij daar voor hun verhuizing al enige tijd hebben gezeten. Eenmaal in het gebied van de Texuandri zullen er onder de Salii evenwel ook Batavi, Chamavi, Sugambri en andere oude stammen zijn geweest, alsmede groepen Frisii.
Onder de naam Salii ontwikkelen deze zich vandaar tot de noordelijke vleugel van de Franken, terwijl de oostelijke vleugel wordt gevormd door de zogenaamde Ripuarii. In naam staan de Salii onder Romeins gezag, maar niettemin voeren zij hun eigen bewind en breiden zij hun gebied steeds verder uit in Gallië: zowel west de Schelde over in 428 als zuid, waar andere Germanen, zoals de Saksen, Ripuarii, Burgundi en Visigothi, zich inmiddels ook hebben gevestigd. Samen met deze vechten zij in 451 onder de Romeinen tegen de Hunnen in de Slag op de Catalaunische Velden. De Hunnen hebben dan al een eeuw vanuit het oosten huisgehouden in Europa en onder hun strijdmachten bevinden zich verscheidene Germaanse stammen die zij gaandeweg hebben onderworpen, zoals de Ostrogothi, Thuringi en Gepidae. De Romeinen en Franken en hun bondgenoten winnen de slag en de Hunnen worden drie jaar later vernietigd door een verbond van hun eigen, Germaanse onderworpelingen.
(Bron afbeelding: Rijksmuseum van Oudheden, Leiden)
Het voornaamste geslacht van de Salii zijn dan de Merovingen, de afstammelingen van Merovech, gekenmerkt door hun zeer lange haar. Zijn kleinzoon Chlodovech (Lodewijk) weet rond 500 met slag, moord en verraad al zijn mededingers onder de Salii en Ripuarii uit te schakelen, het Romeinse gezag in Gallië voorgoed te verwijderen en daarmee koning van alle Franken te worden, waarmee Frankrijk is geboren. Evenwel zet hij Romeinse instellingen voort en laat hij zich kerstenen. Onder zijn telgen wordt Frankrijk nog verder uitgebreid, maar zij zijn weinig geliefd en verdwijnen allengs naar de achtergrond. De werkelijke macht ligt inmiddels bij de zogenaamde hofmeiers, de edelen die de drie hoofdgewesten van Frankrijk besturen.
Het is de hofmeier Karel de Hamer die in 732 de noordwaartse opmars van de islamitische Moren in Europa stopt door hen ter hoogte van Poitiers te verslaan en terug te dringen tot de Pyreneeën. Zijn zoon Pepijn de Korte zet uiteindelijk in 752 met steun van de Paus de laatste Merovingische vorst Childeric III af. Het is Pepijns zoon Karel de Grote die vervolgens Frankrijk tot diens hoogtepunt weet te brengen en in 800 als ‘Keizer der Romeinen’ wordt gekroond.
Uit van de taal van de noordwestelijke Franken, grofweg de Salii, ontwikkelt zich het Oudnederlands, de voorganger van het Nederlands, terwijl in zuidelijkere gebieden, waar de Franken nooit de meerderheid over hun Gallo-Romaanse onderdanen verwerven, het plaatselijke Latijn de spreektaal blijft en zich uiteindelijk tot het Frans ontwikkelt. Sindsdien beweegt de grens tussen deze twee zich immer naar het noorden.
Duiding
Aan duidingen voor de naam Salii is geen gebrek. Zo is er aangeknoopt bij het woord zout (Oudgermaans *saltan), omdat dit volk oorspronkelijk aan de Zuiderzee woonde. Het water van de Zuiderzee was toentertijd echter zoet. Ook heeft men de naam willen verbinden met de wortel *sel-, *sal- ‘springen’, met verwijzing naar rituele springdansen waar evenwel geen enkel bewijs voor is. Voorts is de naam gezien als afleiding van de Vroegmiddeleeuwse stroomnaam Sala, als ware dat een oude vorm van de IJssel, de stroom die in of aan het oude gebied van de Salii lag. Sala is echter de oude vorm van de Fränkische Saale dan wel de Sächsische Saale, beide ver van hun grondgebied.
Daarnaast is Salii opgevat als horende bij Oudgermaans *salaz (tweede naamval *salizaz) ‘hal, huis’, de voorloper van o.a. Nederlands zaal, van een wortel *sel- ‘(be)wonen’. De stamnaam zou dan weinig onderscheidend ‘bewoners’ betekenen, of anders slaan op een bijzonder slag huizen dat zij bewoonden, terwijl er geen aanwijzingen zijn dat hun huizen dusdanig anders waren. De nevenduiding dat Salii ‘gezellen’ betekent, wetende dat gezel teruggaat op Oudgermaans *gasaljō ‘mede-huisling, huisgenoot’, een afleiding van het voornoemde *salaz ‘hal, huis’, is evenmin overtuigend, daar het voorvoegsel ge- (*ga- ‘mede, samen’) nu juist een belangrijk deel van de betekenis van gezel draagt en niet zomaar weggelaten kan worden.
Minder onwaarschijnlijk is dat de stamnaam is afgeleid van de wortel *sel-, *sal- ‘nemen’ en zodoende verwijst naar enerhande boudheid in rooftochten en veroveringen. Van een werkwoord *selanan ‘nemen’ is echter anderszins geen spoor. Wel van het oorzakelijke *saljanan ‘doen nemen’, dat is overgeleverd als o.a. Gotisch saljan ‘offeren’, Oudengels sellan ‘overdragen, geven, offeren, verkopen’, Oudfries sella ‘overdragen, verkopen’ en Oudhoogduits sellan ‘overdragen’. De Salii zouden zo wellicht bogen op hun gulheid, in de Germaanse wereld het kenmerk van heren (jegens trouwe volgelingen).
Doch uiteindelijk is Salii veeleer een latinisering van Oudgermaans *Saljōz, meervoud van *saljaz ‘heel, gezond, goed’, nevenvorm van *Salwōz, meervoud van *salwaz, dat buiten het Germaans verwant is aan o.a. Latijn salvus ‘gezond, behouden, ongeschonden’ en Grieks hólos ‘geheel’. Het verdringen van *salwaz door *saljaz in dezen zal ter vermijding van het onverwante en weinig vleiende *salwaz ‘geelbruin, grauw, vuil’ (Nederlands zaluw, Engels sallow) zijn gebeurd.
Beide vormen zijn anderszins overgeleverd als Germaanse naamstam, zoals in Oudengels Sala en Sele- (in o.a. Selebeorht), Oudhoogduits Salo, Salwo, Salu- (in o.a. Salubald) en Seli- (in o.a. Seliberht), Oudnederlands Seli- (in o.a. Selirád) en mogelijk ook Fries Sil, dat anderszins een goede duiding moet ontberen. Zoals bij zoveel bijvoeglijke naamwoorden in het Oudgermaans bestond er bovendien een nevenvorm met klinkerwisseling: *sōliz. Hiervan komen Oudengels sœl (later sél) ‘goed, beter’ en sœlest (later sélest) ‘best’, Oudhoogduits Suolo en Suolista ‘beste’ en Oudnederlands Sól- (in o.a. Sólburg). Vermoedelijk hoort hier ook Oudnoords Sól- in namen als Sólveig bij, hoewel dat meestal en minder waarschijnlijk als eender met Oudnoords sól ‘zon’ wordt gezien.
Vergelijk ook de namen van de buurstammen Batavi en Chamavi (Oudgermaans *Batawiz en *Hamawiz), waarvan de vermoedelijke grondwoorden *batuz ‘goed’ en *hamuz ‘bemind’ een zeer vergelijkbare betekenis hebben en tevens dergelijke nevenvormen met lange klinker hebben: *bōtiz en *hōmiz. Woorden die bovendien eveneens in zwakke verbuiging als persoonsnamen terugkeren: o.a. Oudengels Bata, Bóta, Hama en Hóma en Oudhoogduits Baza, Buozo, Hamo en Huomo.
*Saljōz dan wel *Salwōz ‘gezonden, helen, goeden’ zou in het hedendaags Nederlands Sellen dan wel Saluwen luiden.
De streeknaam Salland gaat terug op de Oudnederlandse of Oudsaksische derde naamval meervoud *Salawom ‘(bij de) Saluwen’, dat in de 9e eeuw is opgeschreven en gespeld als Salahom, en waarbij de -h- slechts een overgangsklank is. Vergelijk Oudsaksisch kneohon ‘(op de) knieën’, derde naamval meervoud van kneo; ook daar is de -h- niet oorspronkelijk. Waarom juist in deze streeknaam niet *Saljōz, maar de gemakkelijk met *salwaz ‘geelbruin, grauw, vuil’ te verwarren nevenvorm *Salwōz overleeft is niet duidelijk. Misschien dat het een nagalm is van spot door buurstammen en/of nieuwe heersers.
~
Lees verder over andere stamnamen in deze reeks.
~